Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [29]Jonathan nu en Ahimaaz [30]stonden bij de fontein Rogel; en een [31]dienstmaagd ging henen en zeide het hun aan; en zij gingen henen en zeiden het den koning David aan; want zij [32]mochten zich niet zien laten, dat zij in de stad kwamen. 29. Zie boven, hfdst.15 vs.27,28. 30. Dat is, zij verhielden zich daar, en verwachtten tijding, die zij David mochten overbrengen. Van de plaats, zie Joz.15:7, en Joz.18:16. 31. Die men zonder nadenken tot een fontein kon zenden, om iets te wassen of om water te halen. 32. Dat is, zij durfden in de stad niet komen, en alsdan weder uitgaan naar David, om geen achterdenken te geven.